Er zijn maar weinig herdenkingsplaatsen die voor Oost-Belgen het tegenstrijdige karakter van de herinneringscultuur zo goed weergeven als voetbal. Week na week maken Oost-Belgen pelgrimstochten naar Dortmund, Keulen, Aken, Gelsenkirchen, Mönchengladbach en zelfs München of kijken ze in hun favoriete café naar de wedstrijden van hun Bundesliga-club. Voor velen staat zaterdagavond in het teken van het programma “Sportschau”. Naast het weekendritueel van voetbal kijken, leven de successen van de Duitse clubs en hun spelers voort als heldenlegenden in de verhalen van hun fans. De namen van Uwe Seeler, Gerd Müller en Günther Netzer staan diep in het geheugen gegrift.
In het westen is de toeloop beperkt. Standard Luik of Anderlecht zijn geen onbekenden, maar de belangstelling komt niet in de buurt van de ongeveer 1.600 Oost-Belgische fanclubs in München (120), Keulen (662), Gladbach (100), Gelsenkirchen (247), Hamburg (328), Dortmund (130), St. Pauli en Bremen. Het is pas sinds KAS Eupen in de eerste divisie (competitie) speelt dat er een stevige schare fans is ontstaan.
De Rode Duivels winnen altijd harten, zelfs als ze vroegtijdig worden uitgeschakeld in de Wereldbeker of het Europees kampioenschap. Het is moeilijk om alternatieven te vinden voor de Belgische nationale ploeg.
Een voorbeeld hiervan is het WK van 1954. In de lente en zomer van 1954 deed vooral GrenzEcho uitgebreid verslag van de voorbereidingen en kwalificatiewedstrijden voor het WK en hun verloop. De Rode Duivels kregen natuurlijk speciale aandacht, maar werden uitgeschakeld in de voorronde van het WK 1954. GrenzEcho kon nu vol vertrouwen meeleven met elk ander team. GrenzEcho was echter geen fan van de uiteindelijke wereldkampioen Duitsland. Het lijkt er eerder op dat het Oostenrijkse nationale team de harten van de redactie had gewonnen. De reden daarvoor ligt waarschijnlijk voor de hand. Na de ervaringen van de Tweede Wereldoorlog probeerde GrenzEcho om zich zoveel mogelijk te distantiëren van het lot en de ervaringen van de jonge Bondsrepubliek Duitsland.
In sommige dorpen in de Belgische Eifel zouden de gemoederen echter wat verhit zijn geraakt in 1954, zodat mensen de overwinning van hun Duitse buren stiekem toejuichten. In de naoorlogse periode was er nog steeds enige sympathie voor het Duitse nationale team. In de jaren 1950 en 1960 was er bijvoorbeeld een slagzin die door voetbalfans werd gebruikt bij de wedstrijd België-Duitsland: “We spelen tegen ons”.
Pas in de jaren 1970 begon er verandering te komen en werd de Belgische nationale ploeg een soort laatste bastion van het saamhorigheidsgevoel van het land. Het is bijna onmogelijk om aan de achternamen van de spelers te zien of ze Vlamingen, Walen of Brusselaars zijn. Voetballers spelen een gemeenschappelijk spel in een team. In zekere zin wordt het team een plaats van verlangen naar de Belgische identiteit als geheel, een symbool van Belgitude.
De Oost-Belg, die al tientallen jaren elk weekend in Müngersdorf, Schalke of het Westfalenstadion staat, doet iets anders. Hij wil profiteren van de hogere kwaliteit van de Bundesliga, maar tegelijkertijd vermijden dat hij zich identificeert met het Duitse nationale elftal. Daarmee deelt hij echter, waarschijnlijk onbewust, een nationale herinneringsplek met zijn Duitse buurman: de Bundesliga. De Oost-Belgische voetbalfan is bijzonder trots wanneer spelers als Pfaff, Wilmots, Mpenza of De Bruyne het hebben gemaakt in de Bundesliga.
Voetbal is een interessante herinneringsplaats.
Leestip
Klaus Pabst, „‚Deutschland vor‘? Sympathien einer deutschen Sprachminderheit am Beispiel der Fußball-WM 1954“, in Jürgen Court et al., Jahrbuch 2008 der Deutschen Gesellschaft für Geschichte der Sportwissenschaft, Berlin 2010, S. 34-50.