Marc Somerhausen was de oudste zoon van een advocaat, van Joodse afkomst en een rechtstreekse afstammeling van Dr. phil. Hartog Somerhausen. Die had zich in de 19e eeuw intensief beziggehouden met de geschiedenis van de Belgische Joden, was verbonden met het Akense politieke milieu van de jaren 1830-1850 en runde een boekhandel in Brussel samen met Jacob Anton Mayer (1782-1857), de oprichter van de Mayersche Buchhandlung in Aken. Hartog Somerhausen was de eerste die een geschiedenis van België in het Nederlands publiceerde.
Zijn zoon Marc ging tot 1914 naar de Duitse school in Brussel. Op 17-jarige leeftijd slaagde hij erin om via Nederland het front in Vlaanderen te bereiken, waar hij als oorlogsvrijwilliger in een artillerieregiment diende. Na zijn rechtenstudie aan de Vrije Universiteit van Brussel kreeg Somerhausen een beurs om in het buitenland te studeren. Hij studeerde aan de Universiteit van Wisconsin in Madison (VS). Hier ontmoette hij zijn toekomstige vrouw, Anne von Stoffregen. Na zijn terugkeer vestigde Somerhausen zich als advocaat in Brussel en werd hij lid van de POB/BWP (Parti Ouvrier Belge/Belgische Werkliedenpartij).
In 1923 werd Somerhausen als afgevaardigde naar het congres van de Socialistische Internationale in Hamburg gestuurd. Daar spraken Léon Blum, de latere premier van Frankrijk, en de Elzasser afgevaardigde Salomon Grumbach over het probleem van herstelbetalingen na de Eerste Wereldoorlog. Na Somerhaus’ terugkeer uit Hamburg vroeg de toenmalige minister van Justitie Emile Vandervelde hem om een toespraak te houden over de kwestie van de herstelbetalingen op het congres van de Socialistische Partij in Brussel in juni 1923.
Op 11 november 1923 kwam Somerhausen voor het eerst namens de partij naar Eupen om een toespraak te houden. Daar ontstonden zijn eerste politieke en uiteindelijk vriendschappelijke contacten met Karl Weiss, de oprichter van de socialistische beweging in Eupen. Als gevolg van die veelbesproken ontmoeting met Karl Weiss benoemde de toenmalige socialistische minister van Justitie Emil Vandervelde Somerhausen in zijn kabinet en stelde hij hem voor als kandidaat voor de parlementsverkiezingen in het kiesdistrict Verviers.
Bij de kamerverkiezingen van 5 april 1925 werd Somerhausen verkozen tot afgevaardigde voor de socialistische partij in het district Verviers. Hij kreeg een kwart van de stemmen uit Oost-België, waar de inwoners toen voor het eerst mochten stemmen in de Belgische verkiezingen. Tijdens de verkiezingscampagne had Somerhausen campagne gevoerd voor het recht op zelfbeschikking en het houden van een vrij en geheim referendum over de nationaliteit van de regio.
Op 15 maart 1927 sprak Somerhausen zich in een veelbesproken interpellatie krachtig uit voor de rechten van de “nieuwe Belgen”. Hij riep op tot een nieuwe uitgave van de “openbare meningsuiting” van 1920 en bracht alle politieke gebeurtenissen ter sprake die voor, tijdens en na de recente inlijving van de drie kantons bij België hadden plaatsgevonden. De interpellatie van Somerhausen van 15 maart 1927 blijft tot op de dag van vandaag een keerpunt in de naoorlogse geschiedenis van België.
Nadat de nazi’s in 1933 aan de macht waren gekomen, beseften de meeste democratisch gezinde inwoners van de nieuwe Belgische gebieden dat een terugkeer naar Duitsland niet langer wenselijk was. Vanaf dat moment zette Somerhausen zich in voor de rechten van Duitstaligen in de Belgische staat, bijvoorbeeld in de rechterlijke macht, en pleitte hij voor een brede tweetaligheid in de hele regio.
Toen in 1940 de oorlog uitbrak, werd Somerhausen, die zich opnieuw vrijwillig had aangemeld voor militaire dienst, opgeroepen voor luchtverdediging. Kort daarna werd hij gevangen genomen door de Duitsers en pas na 1945 vrijgelaten.
Tijdens zijn gevangenschap werd hij aangegeven bij de Geheime Staatspolitie (Gestapo). Hij werd ervan beschuldigd Duitse sociaaldemocraten te hebben geholpen die na 1933 waren ondergedoken om illegaal propagandamateriaal van België naar Duitsland te smokkelen. Somerhausen werd ondervraagd, maar werd niet verder vervolgd.
Na zijn terugkeer in 1945 diende Somerhausen tijdelijk bij de militaire missie in Berlijn. Na de verkiezingen van 1946 keerde hij terug naar de Kamer, nu als afgevaardigde voor het kiesdistrict Brussel. Hij bekleedde dat ambt één jaar, want in 1947 werd hij benoemd tot lid van de nieuw opgerichte Raad van State. Van 1954 tot zijn pensioen in 1969 was Somerhausen hoogleraar bestuursrecht aan de Vrije Universiteit Brussel. In 1966 kreeg hij de hoge eer om eerste voorzitter van de Raad van State te worden.
Bronnen:
Heinz Warny, „Begegnung mit Karl Weiss in Eupen ließ in Brüssel aufhorchen“, in Grenz-Echo, 27.09.2007.
Heinz Warny, „Vor 80 Jahren erzwang Marc Somerhausen die erste große Eupen-Malmedy-Debatte der Kammer“, in Grenz-Echo, 27.09.2007.
Philippe Beck, Umstrittenes Grenzland. Selbst- und Fremdbilder bei Josef Ponten und Peter Schmitz, 1918-1940, Brüssel, P.I.E. Peter Lang, 2013 (Comparatism & Society 21), S. 117-120.
Geneviève Duchenne, Esquisses d’une Europe nouvelle. L’européisme dans la Belgique de l’entre-deux-guerres (1919-1939), Bruxelles, Peter Lang, 2008 (= Euroclio Nr. 40), S. 150, 215, 512, 556, 559, 565.