Source : Zwischen Venn und Schneifel ; esquisse de Burg Reuland

Uitleg

Tussen 2005 en 2009 hebben archeologen ten zuiden van Sankt Vith verschillende Keltische grafheuvels blootgelegd. Het zijn de eerste sporen van een permanente nederzetting in wat nu Oost-België is. We weten niet hoe die mensen met elkaar verbonden waren via welke paden of routes en waar hun religieuze, politieke of economische centra zich bevonden.

De Romeinen stichtten de eerste grote centra na de verovering van Gallië (58-51 v.Chr.). Ze stichtten steden aan de bevaarbare rivieren in de regio: aan de Rijn (zoals Keulen en Bonn) en aan de Moezel (zoals Trier, aan een doorwaadbare plaats). Ze overwonnen bossen en bergen door wegen aan te leggen. Ze stichtten stedelijke centra op belangrijke kruispunten (zoals Tongeren of Aarlen) of bij warmwaterbronnen (zoals Aken).

In het middelgebergte van de Eifel en de Ardennen was geen bevaarbare rivier. Door dat gebied, dat volledig bebost was met berken, eiken en beuken, liep een belangrijke Romeinse weg: de weg Keulen-Reims, die waarschijnlijk via het huidige Thommen, Sankt Vith, Amel en Büllingen liep. Langs die weg in het huidige Oost-België zijn slechts enkele Romeinse villa’s gevonden. Het waren waarschijnlijk agrarische productieplaatsen.

Ten noorden van Eupen ontdekten archeologen bij Baelen-Nereth een nederzetting die van de 1e tot de 4e eeuw werd bewoond en waar ijzererts werd gedolven. Er zijn zelfs bewijzen van ijzerertsverwerking voor de nederzettingen in Lontzen-Krompelber en Baelen-Corbush in de 2e eeuw. Het regionale en supraregionale transport van het gewonnen materiaal veronderstelt het bestaan van wegen.

Veel van de achtergronden van die belangrijke levenslijnen zijn tot op vandaag nog niet onderzocht. Veel vragen blijven onbeantwoord. Wie bewandelden die wegen? Waarom reisden mensen langs die wegen? Waar waren de rustplaatsen? Waren er alleen geïsoleerde villa’s of ook kleinere steden? Welke zijwegen bestonden er? Zeker is dat die wegen nog eeuwen na het einde van het Romeinse Rijk belangrijk bleven. Een voorbeeld: een Romeinse (secundaire) weg liep door de Hoge Venen, een hoogveengebied. Die weg werd waarschijnlijk in de 1e eeuw aangelegd en werd aantoonbaar nog onderhouden in de Karolingische periode, dus in de middeleeuwen.

Langs die wegen ontstonden in de middeleeuwen talloze nederzettingen. De Merovingers en later de Karolingers exploiteerden ook talrijke koninklijke hoven langs of in de buurt van die oude Romeinse wegen, zoals in Thommen, Neundorf, Amel, Büllingen, Manderfeld en Weismes. In het noorden waren de koninklijke hoven van Baelen en Walhorn gevestigd. Koninklijke landgoederen waren economische bezittingen van de koning. Ze dienden af en toe als residentie voor de heersers. Nadat Karel de Grote Aken tot zijn regeringszetel had uitgeroepen, lag het huidige Oost-België dichter bij het toenmalige machtscentrum.

Rivieren en wegen waren echter niet alleen netwerken voor handel en commercie, maar ook voor oorlogsvoering. In de 9e eeuw rukten de Vikingen in boten op over de rivieren naar het gebied tussen de Maas en de Rijn en plunderden de kloosters van Stavelot-Malmedy, Prüm en Kornelimünster, evenals de steden Luik en Aken. De edelen lieten nu de eerste kastelen bouwen om bescherming te bieden en macht te vertegenwoordigen. Kasteel Reuland dateert bijvoorbeeld uit die periode.

Vanaf de 10e eeuw ontstonden in heel Europa talrijke steden met stadsmuren (als teken van bescherming), een markt (als teken van economische macht) en een stadhuis (als teken van vrij zelfbestuur). In de middeleeuwen kreeg Sankt Vith stadsrechten. De stad lag op het kruispunt van de wegen van Keulen naar Sedan en van Luik naar Luxemburg in het midden van een groot bebost gebied. De inwoners van de stad leefden waarschijnlijk van de handel tussen de steden aan de Rijn, Maas en Moezel. De ontwikkeling van Eupen (voor het eerst vermeld in 1213) tot een kleine stad vond veel later plaats.

Rivieren en wegen, kastelen en steden waren echter ook belangrijk voor de ontwikkeling van de heerschappij. In de hoge middeleeuwen streefden regionale aristocratische families er steeds meer naar om uit hun vaak verspreide bezittingen gesloten heerschappijen te vormen, die centraal bestuurd moesten worden. Toegankelijkheid via wegen was daarbij essentieel. In het huidige Oost-België hadden de hertogen van Limburg en Brabant, de hertogen van Luxemburg, de keurvorst van Trier, de prins-bisschop van Luik, de prins-abt van Stavelot-Malmedy en de heer van Schleiden rechten of zelfs heerlijkheden.

Die netwerken speelden geen rol in de geschiedschrijving. Tot het einde van de 20e eeuw was die laatste gericht op de moderne natiestaatgrenzen tussen België en Duitsland. Zowel het Romeinse Rijk als de middeleeuwen werden vaak gebruikt en misbruikt als projectiescherm voor actuele politieke kwesties. Aan de ene kant probeerden dichters, schrijvers en historici moderne natiestaten te legitimeren met legendes over de oorsprong in het verre verleden, terwijl aan de andere kant heersers de verhalen die ze creëerden gebruikten om hun machtsaanspraken te rechtvaardigen. Er zijn belangrijke geschreven bronnen voor de regio vanaf de 8e eeuw.

De geschiedenis laat het zien: Vestiging en ontwikkeling van de regio zijn sinds de oudheid fundamenteel beïnvloed door netwerken via wegen en rivieren. Vandaag is het leven georganiseerd volgens andere netwerken. Is het nu nog denkbaar om zonder internet te leven, zonder sociale netwerken en zonder mobiele telefoon? Hoe zouden vrije tijd, werk en winkelen dan veranderen? Maar zou dat alleen maar een nadeel zijn?