Source : ZVS; un agriculteur dans l'Eifel belge dans les années 1950

Uitleg

België had zich in de loop van de 19e eeuw heel snel ontwikkeld tot een unitaristische gecentraliseerde staat. Na 1945 was dat niet meer dan een drogbeeld. Een Franstalige bovenlaag domineerde de staat en de Waalse en Franstalige bevolking profiteerde van hun kennis van de staatstaal. De Vlaamse meerderheid eiste meer culturele en taalkundige rechten. Het verzet tegen de centrale staat groeide.

Daardoor was het land vanaf de jaren 1950 duidelijk in beweging. In 1948 werd een studiecentrum opgericht, genoemd naar de Belgische politicus Pierre Harmel. In 1955 had het centrum een rapport opgesteld over de nationale problemen, dat in 1958 werd goedgekeurd. Het resultaat was dat in 1962 de taalgrenzen wettelijk werden vastgelegd en een jaar later het gebruik van talen in het onderwijs. Daardoor ontstond ook een officieel Duits taalgebied in België, bestaande uit de negen Duitstalige gemeenten die vandaag bestaan. Vanaf dat moment kon elke Duitstalige in theorie aanspraak maken op het recht om in zijn moedertaal met de overheid te communiceren. In de praktijk duurde het echter vele jaren voordat dat recht algemeen werd gerealiseerd. Tegelijkertijd zorgde dat voor een nieuw zelfvertrouwen bij de minderheid voor hun rechten in de staat.

Vanaf dat moment behoorden de huidige grote gemeenten Malmedy en Weismes tot het Franstalige gebied. De beslissing over de aansluiting werd genomen door de respectieve gemeenteraden. In de gemeente Kelmis werd die beslissing nipt genomen ten gunste van het Duitse taalgebied met een meerderheid van slechts één stem.

De taalwetten waren echter slechts een eerste stap. De Vlaamse beweging eiste niet alleen taalrechten in het onderwijs, het bestuur en de rechtbanken, maar ook meer politieke inspraak. Ze zagen zichzelf in het nadeel. Alleen de Oost-Belgische studenten in de Vlaamse stad Leuven ondervonden persoonlijk de grote spanningen tussen Franstaligen en Vlamingen. In de Oostkantons werden de hevige spanningen binnen België in de jaren 1960 nauwelijks geregistreerd of beschreven in de pers. Die discussies over autonomie overrompelden gedeeltelijk de minderheid, die verscheurd was door de geschiedenis en zich vanaf het einde van de jaren 1960 moest positioneren.

Historici stellen zich volgende vragen: vochten de Duitstaligen echt voor hun autonomie? Of is het een bijproduct van spanningen tussen de twee grote “etnische groepen” Vlamingen en Walen? Welke belangengroepen bepaalden de democratische coëxistentie en met welke doelstellingen?

Een terugblik:

  • De twee decennia na het einde van de Tweede Wereldoorlog werden gekenmerkt door een sterke depolitisering van het openbare leven in Oost-België. Kenmerkend voor die depolitisering was de uitspraak dat een Oost-Belg zelfs geen lid meer zou willen worden van de Herz-Jesu-Verein. Dat gedrag maakte deel uit van het collectieve stilzwijgen.
  • De publieke opinie werd bepaald door een krant met een monopoliepositie: Grenz-Echo. Het was de spreekbuis van de Christelijk-Sociale Partij (CSP). Die burgerlijk-conservatieve partij maakte bijna altijd deel uit van de regerende coalitie in het Brusselse parlement. De CSP domineerde het lokale politieke leven: tussen 1946 en 1965 stemde 69 tot 93 procent van de kiesgerechtigden in Oost-België op die partij. De Christelijk-Sociale Partij werd beschouwd als de “partij van de Oostkantons”.
  • Administratief gezien werd de regio van 15 januari 1945 tot 1 december 1976 bestuurd door Henri Hoen, de aangestelde arrondissementscommissaris. Tot in de jaren 1960 probeerde hij om de politieke richtlijnen uit te voeren die de Belgische regering in 1946 had geformuleerd: een verregaande sluiting van de Duits-Belgische grens en een oriëntatie van de Duitstaligen naar het binnenland, de verspreiding van het Belgisch nationalisme en de bevordering van de Franse taal in het bestuur en het onderwijs. Sommigen bekritiseerden dat dat ten koste ging van de Duitse taal, terwijl anderen voordelen zagen in een samenleving met een gevorderde kennis van het Duits en het Frans.
  • Sommige Oost-Belgen vonden dat ze geen economische kansen kregen in België. De Belgische Eifel was ook structureel zwak. Er gingen banen verloren in de landbouw. Er waren niet genoeg andere arbeidsplaatsen beschikbaar. De emigratie was hoog en de economische ontwikkeling stond op een laag pitje.

Eerder onderzoek wees op cesuren en keerpunten in de jaren 1960: generatiegebonden, omdat jongere politici een nieuwe kwaliteit in het debat brachten; sociaal, omdat hier de nadelen van het platteland en de minderheid bijzonder duidelijk werden; politiek, omdat de dominantie van de CSP zo groot werd dat het letterlijk tegenreacties uitlokte.

Het communicatieve geheugen wordt geleidelijk aangevuld met een cultureel geheugen waarin de sociale trauma’s van de Eerste en Tweede Wereldoorlog worden aangestipt of zelfs gethematiseerd.

  • In Sankt Vith, Eupen en Kelmis werden nieuwe historische verenigingen opgericht
  • Jonge Duitse en Zwitserse academici analyseren de staatswissels van 1920 tot 1945 en het interbellum en de oorlogsperiode.
  • De Belgische Radio (BHF) zendt een serie uit over “50 jaar Oost-België”.
  • De eerste geschiedkundige werken uit de regio worden gepubliceerd.

In de jaren 1960 ontstaat een langzame “pluralisering van de meningsverscheidenheid”: de Aachener Volkszeitung publiceert een dagelijkse bijlage over Oost-België (1965-1989); de hoofdredacteur van Grenz-Echo Henri Michel wordt vervangen door Heinrich Toussaint, die veel meer openstaat voor andere meningen; de Belgische Radio, die in het Duits uitzendt, breidt zijn programma uit en draagt bij tot de meningsvorming.

 

Tot 1965 was de Christelijk-Sociale Partij (CSP) de enige spreekbuis van Oost-België naar Brussel. De naoorlogse lethargie werd voor het eerst doorbroken in de verkiezingscampagne van 1968. De liberale Partij voor Vrijheid en Vooruitgang (PFF) won een derde van de stemmen na een opmerkelijk moderne verkiezingscampagne. De CSP haalde maar net de absolute meerderheid. Vanuit het hedendaags perspectief waren veel stemmen waarschijnlijk minder een stem voor de liberale partij op zich dan een uiting van sociaal protest, die de nu gecoöpteerde senator Michel Louis (PFF) uit Sankt Vith naar Brussel bracht. Hij voerde onverschrokken campagne voor de erkenning van de Duitstaligen als minderheid en voor autonomie. Oost-België werd actief en controversieel betrokken bij de politiek.

 

De algemene verschuiving in waarden veranderde de samenleving, het dagelijks leven en het mediagebruik. Er ontstonden nieuwe samenlevingspatronen, die aanzienlijk werden versterkt door de democratisering van het onderwijs. Steeds meer burgers durfden deel te nemen aan het politieke leven. Er vond een repolitisering van het openbare leven plaats.

De eerste regionale politieke groepering die in 1970 ontstond, was de Christelijke Onafhankelijke Kiezersvereniging (CUW), die in 1971 opging in de Partij van de Duitstalige Belgen (PDB). De woordvoerders waren jonge politici die kennis hadden gemaakt met Vlaamse visies op autonomie en federalisme, vooral in Leuven. Zij stelden maximale eisen in de autonomiedebatten. Ze werden tegengewerkt door de zogenaamde traditionele partijen. Een minderheid van de reeds gevestigde politici verwierp elke transformatie van de Belgische staat. De meerderheid van die partijen bekeek het proces met argusogen. Na lang aarzelen kozen ze voor een beleid van kleine stappen in alliantie met hun nationale moederpartijen. Op politiek vlak sprak Oost-België met vele stemmen.

De Belgische politieke partijen beseften dat België op nationaal niveau alleen gered kon worden door ingrijpende hervormingen. Culturele autonomie voor de taalgemeenschappen zou een eerste stap zijn. Dat moest de politieke druk van de federalistische Vlamingen op de staat verlichten. Bij de eerste staatshervorming (1970/1971) werden de Nederlandse, Franse en Duitse cultuurgemeenschappen opgericht.

De autonomie van de Duitstalige minderheid begon op 23 oktober 1973 met de oprichting van de Raad van de Duitse Cultuurgemeenschap. Dat was de eerste culturele raad die in 1974 voor het eerst rechtstreeks en vrij werd verkozen. De Vlaamse en Franse culturele raden waren al in 1971 opgericht. Het duurde echter tot de vierde staatshervorming in 1993 voordat er rechtstreekse verkiezingen werden georganiseerd. De Brusselse Gewestraad wordt sinds zijn oprichting in 1989 rechtstreeks verkozen.

In 1974 beheerde de Raad van de Duitse Cultuurgemeenschap een budget van ongeveer 300.000 euro. Hij had ook weinig bevoegdheden. Voor politiek geïnteresseerde burgers symboliseerde de raad echter de langverwachte erkenning van de Duitstalige minderheid met haar taal, geschiedenis en cultuur. Als politiek forum zou het een sleutelrol spelen in de vormgeving van de autonomiediscussies en de organisatie van het autonomieproces in Eupen en Brussel.

In 1950 waren er verschillende visies op de toekomst van Oost-België. Ofwel een regio waar de Franse taal domineerde in scholen, administratie en het dagelijkse leven, ofwel een regio waar de Duitse moedertaal en cultuur erkend werden en medezeggenschapsrechten mogelijk waren.