Quelle: ZVS

Uitleg

Integratie is een wederkerig proces tussen de meerderheidsmaatschappij en de minderheid. Waren in 1920 de voorwaarden aanwezig om de integratie van Duitstalige Belgen te doen slagen? De terughoudendheid in de Belgische meerderheidsmaatschappij was groot: de Belgische nationalistische propaganda had het herhaaldelijk gehad over de “kantons rédimés”, de herwonnen kantons. Vlamingen en Walen ontdekten echter al snel dat de meerderheid van die “herstelde broeders en zusters” Duits sprak, net als de voormalige vijand. Ze hadden weinig kennis van het Frans. De verwantschap tussen de Duitse en Limburgse dialecten hielp hen alleen in het dagelijkse leven. De overgrote meerderheid van hen voelde zich nog steeds Duitse burgers en deel van de Duitse cultuur. De Belgische Socialistische Arbeiderspartij (POB/BWP) had voor die verbondenheid gewaarschuwd. De ontgoocheling verspreidde zich geleidelijk in de conservatief-burgerlijke kringen in Brussel.

De inwoners van Eupen-Malmedy-Sankt Vith waren nu een taal- en culturele minderheid in België. Ze hadden andere politieke verwachtingen van de Belgische staat dan hun Belgische buren, die rond Montzen of Aarlen nog een Duits dialect spraken. De meerderheid van de nieuwe Belgen verstond de taal of talen van het nieuwe vaderland niet. De Belgische staat investeerde echter snel in infrastructuur en openbare gebouwen (scholen, kerken), wat onder andere ook werkgelegenheid creëerde.

Na 1925 kwamen er geen duidelijke signalen uit Brussel ten gunste van Eupen-Malmedy-Sankt Vither. Verschillende visies wedijverden in de Belgische binnenlandse politiek. Eén opiniegroep was voorstander van een verregaande assimilatie van de regio. Dat moest bereikt worden door de geleidelijke invoering van het Frans in de scholen en in de administratie. Die basishouding kwam voort uit het koloniale denken van rond de eeuwwisseling, dat soevereiniteit combineerde met het opdringen van de eigen waarden, cultuur en taal. Een andere groep was voorstander van respect en culturele tolerantie. Die liberale visie was gebaseerd op de liberale principes van de Belgische staat.

Eerder onderzoek heeft aangetoond dat een duurzame integratie van Duitstalige Belgen tijdens het interbellum niet succesvol was.

Sommige gebeurtenissen hadden een ongelukkige afloop. In 1926 kozen de nieuwe Belgen met een overweldigende meerderheid de Vervierse advocaat Jenniges als “hun” kandidaat. Aanvankelijk werd hij als verkozen beschouwd, maar toen bleek dat hij niet genoeg stemmen had om in het parlement te komen. Dat ondermijnde opnieuw het vertrouwen in de Belgische democratie.

Tussen 1926 en 1929 voerden België en Duitsland geheime restitutieonderhandelingen. Tijdens de oorlog had de bezettingsmacht een aanzienlijke hoeveelheid Rijksmarken in België ingevoerd. Het geld had nu zijn waarde verloren. Om dat probleem eindelijk op te lossen, werd overwogen om de Oostkantons te ruilen tegen die aanzienlijke som geld. Beide landen bereikten grotendeels een akkoord. Toen de onderhandelingen bekend werden gemaakt door een journalist, sprak Frankrijk zijn veto uit. Het wilde niet dat ook maar één punt van het Verdrag van Versailles werd veranderd. Dat was een tweede gebeurtenis met een onfortuinlijke afloop die het vertrouwen van de Duitstalige Belgen in hun nieuwe vaderland aan het wankelen bracht.

Tegelijkertijd verhinderde de jonge Weimarrepubliek bewust de integratie van Eupen-Malmedy-Sankt Vith in de Belgische staat. In Duitsland werd het Verdrag van Versailles unaniem verworpen als het “Dictaat van Versailles”. Vanaf 1925 zetten Duitse overheidsdiensten in Eupen-Malmedy-Sankt Vith een geheim germaniseringsbeleid voort dat al van 1920 tot 1923 werd gevoerd. Het bevorderde enerzijds de Duitse taal en cultuur en anderzijds de wens om terug te keren naar Duitsland. Verenigingen, organisaties en clubs op het gebied van cultuur, handel en politiek kregen financiële en immateriële steun. Die politiek staat bekend als irredentisme.

Tot 1933 was er sprake van een nationalistisch conflict: de burgers van “Nieuw-België”, zoals de regio in het interbellum werd genoemd, moesten kiezen tussen het democratische Belgische en het democratische Duitse vaderland. Die spanningen kregen een nieuwe dimensie vanaf 1933, toen de nationaalsocialisten aan de macht kwamen in Duitsland. Nu waren het niet langer twee democratische staten die streden om de gunst van de nieuwe Belgische burgers, maar een democratie en een onmenselijke dictatuur. Historische studies tonen aan dat veel burgers van de Oostkantons dat onderscheid toen niet maakten.

De meeste inwoners van de Oostkantons namen toen een afwachtende en aanpassende houding aan. Ze lieten zich leiden door hun eigen kortetermijnbelangen: in 1929 stemde meer dan 75% van de kiesgerechtigden op democratische partijen die voorstander waren van een terugkeer naar Duitsland of een geheim referendum. In 1939 kreeg het Heimattreue Front, dat Duits-nationalistische neigingen had en ook dicht bij het naziregime stond, 45% van de stemmen. Openlijk nationaalsocialistische camouflageorganisaties hadden ongeveer honderd leden. Hiertoe behoorden de zweefvliegclub in Eupen (met dezelfde structuur als de SA in Duitsland), de Saalschutz in Malmedy en de schutters in Sankt Vith.

Die pro-Duitse partijen en organisaties probeerden om de integratie in België te verhinderen. De pro-Belgische partijen daarentegen probeerden dat te bereiken. Die laatste waren ook bereid om politiek betrokken te raken via nationale moederpartijen en deel te nemen aan het politieke leven in België.

Voor de Belgische staat, die de integratie van Duitstalige Belgen pas vanaf 1930 actief bevorderde, rees vooral na 1933 de vraag hoe een democratie moest omgaan met politieke groeperingen die zich openlijk tegen die democratische staat verzetten en elke integratie wilden verhinderen. Een van de middelen was de ontheemdingwet, die in 1934 werd aangenomen en pas in 1935 werd toegepast tegen vier burgers uit Eupen-Malmedy-Sankt Vith. De wet was controversieel omdat ze het grondwettelijke gelijkheidsbeginsel schond en een onderscheid maakte tussen Belgen door geboorte en zij die enkel de Belgische nationaliteit hadden verworven.

De vraag waarom de integratie van Duitstalige Belgen min of meer mislukte, kan niet alleen door de politieke geschiedenis worden beantwoord. Eén voorbeeld: het kranten- en radiolandschap was vooral gericht op het oude vaderland Duitsland. Ze verhinderden ook de integratie.

Een tweede voorbeeld: de wereldwijde economische crisis verergerde ook de sociale spanningen in Oost-België. Het beste voorbeeld daarvan is de stad Eupen, waar sprake is van ongebreidelde werkloosheid (tot 1.000 werklozen op een bevolking van 14.000), indexsprongen, noodbelastingen en meer. Hoewel de bevolking de crisis in 1931 wat laat meemaakte, zag ze ook dat het nationaalsocialistische Duitsland de crisis in de daaropvolgende jaren sneller te boven kwam dan België.

In het communicatieve en culturele geheugen wordt het interbellum herinnerd als een tijd van polarisatie tussen “pro-Duitse” en “pro-Belgische” opiniegroepen met een wijdverspreide weigering om te communiceren. De vraag in hoeverre mensen een “situationeel opportunisme” volgden, is pas in recentere werken gesteld.

Vandaag de dag zijn de rechten van minderheden stevig verankerd in de Europese politieke cultuur. Het recht om de moedertaal te spreken, om onderwezen te worden in die taal of om te getuigen voor de rechtbank is een erkend onderdeel van de mensenrechten. Toch hebben meerderheidsmaatschappijen nog steeds de neiging om minderheden te willen assimileren. Ze proberen om hen de meerderheidstaal op te leggen. Respect voor minderheidstalen en het toekennen van basisrechten bevordert de bereidheid van minderheden om te integreren in een meerderheidssamenleving. Aan de andere kant is het belangrijk dat minderheden zich openstellen voor de taal en de cultuur van de meerderheidssamenleving.