5081320180703105103076

Uitleg

De Franse Revolutie begon in 1789. In 1795 annexeerde Frankrijk wat nu België, Luxemburg en het gebied op de linkeroever van de Rijn is. De revolutionairen veranderden het dagelijks leven en het politieke samenleven: ze voerden een nieuwe grondwet, nieuwe wetgeving en administratieve hervormingen in. De Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger van 26 augustus 1789 kende natuurlijke en onvervreemdbare rechten toe aan mensen vanaf hun geboorte. Die omvatten gelijkheid voor de wet, de bescherming van eigendom, het vermoeden van onschuld, bescherming tegen buitensporig strenge straffen, de scheiding van wetgevende (parlement), uitvoerende (regering) en rechterlijke macht (rechtbanken). Daarnaast werd de Code Civil ingevoerd, het Franse wetboek van burgerlijk recht, waaraan elke rechter zich nu moest houden. Dat maakte een einde aan willekeurige vonnissen.

Niets van dat alles bestond voor de Franse Revolutie: rechten werden vaak alleen gegarandeerd aan de adel en de geestelijkheid in verdragen en die rechten moesten door elke nieuwe heerser opnieuw worden bevestigd. Veel mensen waren niet vrij, maar gebonden aan de landheer. Mensen waren niet gelijk, maar hadden heel verschillende rechten door hun status. Mensen werden ook niet gelijk behandeld in de rechtszaal. Uitspraken werden vaak gedaan naar goeddunken van de rechters.

Hoe elk individu de vernieuwingen van de revolutie ervoer, hing af van zijn sociale status. Over het algemeen verloren de geestelijkheid en de adel rijkdom en macht ten gunste van de bourgeoisie. De (grootstedelijke,) progressieve middenklasse profiteerde het meest. Op het platteland hadden kooplieden, artsen, advocaten en ambtenaren nu veel betere vooruitzichten in het leven. Dagloners, boeren en ambachtslieden kregen weliswaar nieuwe rechten, maar op de middellange termijn konden die bevolkingsgroepen als arme en ongeletterde mensen pas laat profiteren van de vernieuwingen. In het dagelijks leven voelden ze zich niet de begunstigden van deze revolutie.

Wat betekende dat alles voor het huidige Oost-België tussen 1795 en 1815?

Voor het eerst vielen het noordelijke deel, het Eupener Land, het zuidelijke deel, de huidige Belgische Eifel, en het Malmedyer Land onder één moderne administratieve eenheid: het Département Ourthe.

De gevolgen van de revolutie werden lokaal al vroeg zichtbaar: het nabijgelegen kuuroord, een van de belangrijkste kuuroorden in Europa, ontwikkelde zich tegen 1795 tot een centrum voor Franse revolutionaire vluchtelingen. Adellijken uit heel Frankrijk trokken door de stad, verbleven er een paar weken en trokken dan naar het westen. Ook veel lakenfabrikanten uit Eupen vluchtten aanvankelijk naar het westen, om enige tijd later weer naar Eupen terug te keren.

 

Dat alleen al toont aan dat de voormalige begunstigden van het Ancien Régime, de adel en de geestelijkheid, de verliezers van de revolutie waren. Daarom verwierpen de meesten van hen de politieke hervormingen. Maar ook de overgrote meerderheid van de plattelandsbevolking van het huidige Oost-België zag aanvankelijk geen voordelen in veel vernieuwingen, ook al hadden zij de last van het oude feodale systeem gedragen. Dat lijkt vreemd voor ons burgers van de 21e eeuw, omdat we de fundamenten van onze moderne democratieën in de Franse Revolutie zien.

 

Als we kijken naar de economische ontwikkeling in Kelmis, Eupen en wat nu de Belgische Eifel is, wordt duidelijk dat voor veel mensen materiële belangen belangrijker waren dan de ideeën van de Franse Revolutie.

 

In Kelmis bloeide de kalaminemijnbouw, terwijl het grote tijdperk van het Raerens aardewerk eindelijk voorbij was. De lakenwevers van Eupen moesten op zoek naar nieuwe markten. De jonge kleermakersleerling Johann Caspar Scheen uit Eupen schreef in zijn dagboek over de komst van de Fransen: “Zodra de Fransen onze Limburgse regio hadden betreden, begon de lakenfabriek te verzwakken, en dat is het enige waarvan onze bevoorrechte regio moet leven, want als de lakenfabriek niet bloeit, zijn alle ambachten in nood […].”

 

Scheen uitte duidelijke angsten voor de toekomst. Een paar jaar later merkte hij op: “Nadat we de slechte jaren hadden meegemaakt, hadden we ook een paar goede; in de jaren 1795, 1796 en 1797 ging het heel goed met de fabrieken en ambachten – toen gaven de Baasen (meesters), zoals ik al eerder zei, zes tot zeven Merck voor een te spinnen streng, en alles was zimlich wollfeil en een civile prijs.”

 

Economisch beleefden de lakenfabrieken van Eupen hun grootste bloeiperiode tot 1815. Textielarbeiders, spinners en linnenscheerders ontvingen goede lonen en de lakenfabrikanten deden uitstekende zaken. Het dagboek van de jonge leerling-kleermaker toont ons echter ook dat de vernieuwingen van de Franse Revolutie, die wij vandaag als grote verworvenheden beschouwen, voor hem geen rol speelden. Voldoende loon en dus welvaart waren voor hem de hoogste prioriteit.

 

De economische situatie in de Eifel en het Waalse Malmedy was heel anders. In die landelijke regio leefden de mensen voornamelijk van de landbouw, de leerindustrie en de handel tussen het Rijnland en de Ardennen. De economie kwam er grotendeels niet tot leven. Misschien was dat een van de redenen waarom veel hervormingen op grote weerstand stuitten bij de conservatieve katholieke bevolking.

De Kantoorlog begon in 1798.

Vooral jonge boeren kwamen in opstand tegen de Fransen, die buitensporige belastingen eisten, de dienstplicht invoerden en de kerken sloten. In het huidige Luxemburg, de Duitse Eifel, maar ook in Sankt Vith, Büllingen, Amel, Bütgenbach, Burg-Reuland en Malmedy verzamelden de opstandelingen zich met de eenvoudigste wapens. Enkele Franse legereenheden sloegen de opstand binnen een paar weken neer.

De Franse bezetters bleven over het algemeen onpopulair. Louis François Thomassin, een financieel ambtenaar van de Franse administratie uit Luik, schreef in zijn memoires “Mémoire statistique du Département de l’Ourthe” in 1806 en 1813 over de regio Eifel-Ardennen: “De inwoners van deze kantons hebben de hoop opgegeven om ooit hun landbouw te verbeteren. Ze zijn ervan overtuigd dat alle eerdere pogingen ten koste zijn gegaan van de boeren die ze hadden ondernomen en dat ze gedwongen waren terug te keren naar hun oude gewoonten.”

Wat zouden die eenvoudige plattelandsbewoners gedacht kunnen hebben? Als ze zich volgens Thomassin niet konden voorstellen dat ze hun economische situatie konden verbeteren, konden ze dan wel de gevolgen van de politieke vernieuwingen voorzien? Waar en hoe werden die plattelandsbewoners bereikt en beïnvloed door de revolutie?

Een overzicht van de oudere historische werken uit de 19de eeuw toont aan dat veel auteurs de Franse Revolutie geheel of gedeeltelijk verwierpen om ideologische redenen. Ze verinnerlijkten de afwijzing van de bevolking destijds sterk en idealiseerden tegelijkertijd de rouw om de oude orde in de Oostenrijkse Nederlanden. Het beste voorbeeld is de Kantoorlog. De deelnemers daaraan werden voorgesteld als helden, vooral in de ogen van de kerk. De reden: ze hadden gevochten tegen de moderniteit. De meesten hadden echter vooral gevochten tegen de dienstplicht in het Franse leger of tegen te hoge belastingen.

Vooral na de Tweede Wereldoorlog werd die fase van de Oost-Belgische geschiedenis geprefereerd door historische genootschappen, omdat ze als politiek ongevaarlijk werd beschouwd. Sinds de jaren 1980 schetst het werk van Alfred Minke voor het eerst een meer gedifferentieerd beeld van de gevolgen van de Franse Revolutie in Oost-België.

De ontgoocheling over de politiek is alomtegenwoordig in de publieke discussies van onze tijd. Zijn de critici alleen ontevreden over het werk van politici of zelfs ook over onze democratie? Komen politici vandaag nog op voor mensenrechten en democratie? Zoeken ze naar de best mogelijke oplossingen om mensen samen te laten leven? Komen populistische partijen ook op voor mensenrechten? En beroepen zij zich ook indirect op de idealen van de Franse Revolutie?

Bronvermelding

Het citaat van de kleermakersleerling Johann Caspar Scheens komt uit:

Alfred Minke, “Die Französische Revolution aus der Sicht des Johann Caspar Scheen, Schneiderlehrling aus Eupen”, in: Geschichtliches Eupen 24 (1990), pp. 19-48.

Het citaat van de belastingambtenaar Louis François Thomassins komt uit:

Josef Dries, “Landwirtschaft auf dem Weg zur Monokultur. Klima, Märkte und Strukturen als beständige Herausforderungen”, in Carlo Lejeune (red.), Grenzerfahrungen. Eine Geschichte der Deutschsprachigen Gemeinschaft Belgiens. Code civil, beschleunigte Moderne und Dynamiken des Beharrens (1794-1919), Eupen, GEV, 2017, pp. 142-163.