5081620180703114519635

Uitleg

Na de wapenstilstand van 11 november 1918 keerde het Duitse leger, als verliezer, via België en ook via de Duitse deelgemeenten Eupen en Malmedy terug naar het Rijk. Thuis werden ze echter niet noodzakelijk als verliezers ontvangen. Het verslagen Duitse leger werd gevolgd door Britse, Franse en later Belgische troepen, die de districten Eupen en Malmedy en grote delen van het Rijnland bezetten.

Sinds het midden van de oorlog gingen er zowel in Duitsland als in België stemmen op van nationalisten die bij een overwinning grootschalige annexaties planden. Terwijl Duitsland flirtte met grote delen van de bezette buurlanden, richtte de Belgische politicus Pierre Nothomb eind 1918 het Comité de Politique nationale (CPN) op, dat streefde naar territoriale cessies ten gunste van België: de Scheldemonding en de provincie Limburg ten koste van Nederland, het hele Groothertogdom Luxemburg en delen van het Rijnland met toegang tot de Rijn bij Duisburg. Nothomb had de omvang van die annexaties al in 1916 geschetst in zijn boek “La barrière belge”. Hij rechtvaardigde de eis voor de districten Eupen, Malmedy, Schleiden, Monschau en Bitburg op historische gronden: omdat die gebieden tot de Oostenrijkse Nederlanden hadden behoord en de jonge Belgische staat, opgericht in 1830, de wettelijke opvolger van die staat was geworden, waren die gebieden altijd al Belgisch geweest. Die fout moest nu rechtgezet worden.

In de discussies over een mogelijk vredesverdrag kwamen echter verschillende standpunten naar voren. Vooral nationalistische politici in Europa wilden een vrede die de verliezer vergaande annexaties en hoge herstelbetalingen oplegde. De Amerikaanse president Woodrow Wilson daarentegen had het principe van het zelfbeschikkingsrecht van naties in de discussies geïntroduceerd. Volgens dat principe moest elke natie over zijn eigen lot kunnen beslissen. Wilson hield op die manier rekening met de democratisering van veel Europese samenlevingen. Vooral de minderheidsproblemen in de Oostenrijks-Hongaarse monarchie, die in oktober 1918 ineenstortte, moesten worden opgelost.

Vanaf 18 januari 1919 kwamen de zegevierende mogendheden samen in Versailles om een vredesverdrag te bespreken. België kon zijn vergaande annexatiewensen niet realiseren. Het Verdrag van Versailles, dat op 28 juni 1919 werd ondertekend en op 10 januari 1920 in werking trad, voorzag uiteindelijk alleen in de annexatie van het Pruisische en Neutrale Moresnet en de districten Eupen en Malmedy.

Voor zowel België als Frankrijk was die regio van strategisch belang om een nieuwe aanval van Duitsland af te slaan. Het gebied werd tot op zekere hoogte beschouwd als het voorplein van de Luikse vestingring en was het eerste middelgebergte tussen de Rijn en de meer westelijk gelegen gebieden.

Het gebied was rijk aan bossen en water. De overvloed aan bossen was bedoeld om op lange termijn inkomsten te genereren en om de schade veroorzaakt door het Duitse leger te herstellen. Het kalkarme water werd gezien als een belangrijke grondstof voor de textielindustrie in Verviers.

Sommige gebiedsoverdrachten van het Duitse Rijk golden onmiddellijk. In andere gebieden werd een vrij en geheim referendum georganiseerd door een neutrale mogendheid. Voor de districten Eupen en Malmedy was de in het Verdrag van Versailles vastgelegde procedure echter uniek. Daar moest een zogenaamde “openbare meningsuiting” worden georganiseerd. Daardoor konden alleen proteststemmen worden uitgebracht op openbare lijsten, die in de districtssteden Eupen en Malmedy werden opgehangen. De Belgische autoriteiten waren verantwoordelijk voor de organisatie van dat referendum.

Het referendum was dus zo georganiseerd dat de annexatie van de twee graafschappen bij België zeer waarschijnlijk was. Om die reden werd het zelfs in politieke kringen in Brussel een “petite farce belge” genoemd en werd het in Eupen, Malmedy, Sankt Vith en Duitsland als een onrecht ervaren. Het resultaat was dat op 23 juli 1920 slechts 271 mensen zich op de lijsten hadden laten inschrijven en dat de Volkenbond uiteindelijk op 20 september 1920 de staatswijziging van de twee districten goedkeurde.

Het is twijfelachtig of die stemming de wil van de bevolking weerspiegelde.

Eerst een terugblik: in 1825 werd in Pruisen de leerplicht ingevoerd. Honderd jaar later kon de meerderheid van de mensen lezen en schrijven. Vanaf het einde van de 19e eeuw groeide het aantal huishoudens die geabonneerd waren op een krant en dus konden deelnemen aan het nationale politieke leven, zelfs op het platteland. In die eeuw ontstonden ook talloze verenigingen en belangengroepen met besturen en statuten. Als protodemocratische organisaties op het laagste niveau versterkten ze de vraag naar deelname aan de samenleving en de politiek. Predemocratische processen ontwikkelden zich via gemeenteraadsverkiezingen en Rijksdagverkiezingen. In 1920 verwachtte de meerderheid van de inwoners van Eupen-Malmedy waarschijnlijk inspraak te hebben in hun lot – in schril contrast met 1815.

Eerdere historische studies tonen aan dat zowel België als Duitsland de “publieke meningsuiting” vergezeld lieten gaan van grote financiële en propaganda-inspanningen. Er waren petities, protesten en stakingen onder de bevolking. Historici zijn het er nu echter over eens dat het grote publiek een passieve, afwachtende houding aannam. Voor velen ging het er gewoon om dat ze in hun thuisland konden blijven, of dat nu bij Duitsland of België hoorde.

Op 10 januari 1920 werden het Pruisische en Neutrale Moresnet rechtstreeks bij België gevoegd. Vanaf dat moment werden de districten Eupen en Malmedy onder een speciaal regime geplaatst onder luitenant-generaal Hermann Baron Baltia. Hij was uitsluitend ondergeschikt aan de Eerste Minister en had zowel wetgevende als uitvoerende bevoegdheden. Dankzij die bijna dictatoriale bevoegdheden kon hij ook de persvrijheid beperken tot de definitieve integratie van de nu gevormde administratieve eenheden, de kantons Eupen, Malmedy en Sankt Vith. Achteraf gezien wordt zijn beleid door onderzoekers gezien als gematigd en heel begripvol voor de nieuwe Belgen.

In het communicatieve geheugen van Eupen-Malmedy-Sankt Vith nam die “publieke meningsuiting” de volgende decennia veel plaats in en overschaduwde de herinneringen aan de Eerste Wereldoorlog. Terwijl een deel van de bevolking zich stelde in het feit dat ze in België bleven en de voordelen daarvan inzag, vond een ander deel van de bevolking die vraagstelling onrechtvaardig en ondemocratisch. Het werd het startpunt voor politieke en sociale spanningen die de volgende decennia kenmerkten. Dat is waarschijnlijk de reden waarom die periode tot nu vrij intensief is onderzocht en beschreven door historici.

In Schotland, Catalonië en Vlaanderen zijn er vandaag invloedrijke politieke opiniegroepen die streven naar onafhankelijkheid. Ze schrappen de vroegere samenlevingsregels in hun landen en willen ook grenzen verleggen of nieuwe grenzen creëren. In hoeverre heeft dat zin? Hoe kunnen de rechten van alle mensen worden gerespecteerd in een eerlijk referendum met een krappe uitslag? Hoe kan een rechtsstaat reageren op die bijzondere vragen?