Oost-België zou waarschijnlijk nooit zijn huidige belang en levenskwaliteit hebben bereikt als het 100 jaar geleden geen deel was gaan uitmaken van België. Ons unieke taalkenmerk en het conflict tussen de twee grote culturele gemeenschappen in ons land hebben ons een grote mate van autonomie gegeven, maar dat kwam niet zomaar uit de lucht vallen. Na de Tweede Wereldoorlog hebben moedige politici en sociale leiders teruggevochten tegen de demonisering van de Duitse cultuur en taal en hardnekkig het recht op onze eigen taalkundige en culturele identiteit in eigen land opgeëist. In de tussentijd is er institutioneel veel bereikt, wat nu alle burgers die hier wonen ten goede zou moeten komen. Voor mij is de Duitstalige gemeenschap geen zelfbedieningswinkel en ook geen kunstmatig eiland dat zijn buren niet kent of niet wil kennen.
Zelf beschouw ik mijn vijfjarig lidmaatschap van de RdK als een interessante, leerrijke excursie naar een belangrijk gebied van onze samenleving. Het heeft me uiteindelijk gestimuleerd om terug te keren naar “mijn eerste liefde”, mijn roeping als priester.
Door mijn pastoraat vond ik 15 jaar lang een tweede thuis in Neu-Löwen in Waals-Brabant, waar ik de culturele diversiteit heb leren kennen en waarderen die nu ook hier te vinden is.
Eigenlijk liggen de banen van een politicus en een priester niet zo ver uit elkaar: het draait allemaal om het dienen van anderen. Zoals wijlen de Luikse senator Huberte Hanquet (1926-2018) ooit zei: “Politiek is de hogere vorm van liefdadigheid”.
Moge dit laatste alle burgers van onze gemeenschap kenmerken; moge het zich uiten in de combinatie van geworteldheid en openheid naar de wereld, van gezond zelfvertrouwen en oprechte solidariteit.
Helmut Schmitz
Eupen