5081220180612094515488
biografieën

Charles-Ferdinand Nothomb

28.06.2022
  • Labo
  • Documenteren
  • biografieën

De geschiedenis van Oost-België kan alleen begrepen worden vanuit een extern perspectief. Oost-België zit niet in een glazen bol. Eén persoonlijkheid in het bijzonder toont aan hoezeer Oost-België verbonden is met en gekenmerkt wordt door de geschiedenis van het binnenland: Charles-Ferdinand Nothomb (* 3 mei 1936; † 19 april 2023).

Eind jaren 1960 kwam het debat over de autonomie van de Duitstalige Belgen op gang. Veel kiezers vroegen zich af welke plaats de Duitstaligen na de eerste grondwetshervorming in de Belgische staat moesten krijgen. Hoeveel Duitstaligen moeten er in het parlement en de senaat vertegenwoordigd zijn? Moet er een kieskring voor Duitstaligen komen? Maakt Oost-België nog deel uit van de provincie Luik of niet? Hoe moet de cultuurraad van de Duitse cultuurgemeenschap worden samengesteld, welke bevoegdheden moet hij hebben en hoe moet hij worden verkozen?

Een persoon die de antwoorden op al die vragen beïnvloedde, was Charles-Ferdinand Nothomb. Hij begeleidde en gaf onder andere als partijleider van de Franstalige Christelijk-Sociale Partij (PSC) van 1972 tot 1979 vorm aan de ontwikkeling van Oost-België en was in drie opzichten een belangrijke stem in het debat over de autonomie van de Duitstaligen. Hij leerde de Oost-Belgische politici al vroeg in zijn carrière kennen en kwam onder meer op partijcongressen met hen in contact.

Als parlementair medewerker raakte hij al vroeg in zijn carrière, in de jaren 1960, betrokken bij kwesties die Duitssprekenden aangingen. Ook zijn familieachtergrond is het vermelden waard. Zijn vader, Pierre Nothomb, was een van de drijvende krachten achter de Belgische annexatiebeweging na de Eerste Wereldoorlog. Om het overdreven te stellen, zou men kunnen zeggen dat Pierre Nothomb van Eupen-Malmedy een deel van België maakte.

Charles-Ferdinand Nothomb beïnvloedde de toekomst van Oost-België voor het eerst in 1972, toen hij de problemen van Oost-België op de agenda zette in een overleg met Edmond Leburton, de latere eerste minister. Op zijn initiatief werd een staatssecretariaat voor het Duitse taalgebied opgericht, dat echter maar enkele maanden bestond en de talrijke problemen van de Duitstaligen slechts gedeeltelijk kon oplossen. Dat bepaalde onder staatssecretaris Willy Schyns dat de Raad van de Duitse Cultuurgemeenschap democratisch verkozen zou worden. In zijn korte bestaan was hij echter niet in staat om een oplossing te vinden voor de zogenaamde “oorlogsschadekwestie”. Nothomb lijkt geen voorstander te zijn geweest van het voortbestaan van die sleutel tot het oplossen van de problemen van de Duitstaligen.

In de daaropvolgende jaren lijkt de belangstelling voor de bekommernissen van de Duitstalige Belgen in het midden van de jaren 1970 te zijn toegenomen, met als gevolg dat Nothomb de bijzondere rol van Oost-België als brug in de Duits-Belgische culturele betrekkingen erkende. Hij verloor aan belang voor de Duitstalige Christelijk-Sociale Partij omdat hij er niet in slaagde om bij de verdere regionalisering van België de bekommernissen van de Duitstaligen op nationaal niveau te laten doorklinken, begin jaren 1980 aarzelde om nog meer bevoegdheden aan de Duitse cultuurgemeenschap over te dragen en als minister van Buitenlandse Zaken zijn aandacht op andere domeinen moest richten.

Het is niet eenvoudig om een historische balans op te maken van de invloed van Charles-Ferdinand Nothomb op Oost-België. Als voorzitter van de Franstalige Christelijk-Sociale Partij lijkt hij tal van wetsvoorstellen nieuw leven ingeblazen te hebben. Hij moest echter vooral optreden als bemiddelaar tussen de verschillende vleugels van zijn partij.

Bij die beoordeling moet vooral rekening worden gehouden met het feit dat Nothomb geen federalist was en slechts tot op zekere hoogte tijd kon besteden aan de problemen van de Duitstaligen. Vooral door zijn partij, die zich niet duidelijk voor autonomie uitsprak, lijkt het optreden van Nothomb een manoeuvre tussen twee polen. Hoewel hij sympathiseerde met de Oost-Belgen, heeft de leider van de Franstalige partij de Oost-Belgen nooit op dezelfde manier aangemoedigd en versterkt als Leo Tindemans (leider van de Vlaamse Christelijk-Sociale Partij) had gedaan.

Ook hier moet zijn partijlidmaatschap als reden worden aangehaald. Terwijl Tindemans geen rekening hoefde te houden met de gevoeligheden van zijn partijgenoten, handelde Nothomb altijd binnen de context van zijn partij en in het bijzonder de afdelingen van de provincie Luik. Het partijhoofdkwartier in Verviers en Luik bleef lange tijd zeer sceptisch tegenover het emancipatiestreven van de Duitstalige Belgen, waardoor hun optreden vaak paternalistisch overkwam. In die context bleken de Vlaamse christen-socialisten veel ontvankelijker en begripvoller – ook tegen de achtergrond van hun eigen streven naar autonomie – dan hun Franstalige zusterpartij.

Nothomb kwam voor een tweede keer in nauwer contact met de Duitstalige gemeenschap in zijn hoedanigheid van parlementsvoorzitter (1996-1998). Hij benoemde onder andere Patricia Creutz-Vilvoye uit Eupen tot plaatsvervangend secretaris-generaal van de Christen-Sociale Partij. Albert Gehlen, Duitstalig parlementslid van 1981-1999, was in die periode ook een hechte vertrouweling. Vooral de bekommernissen van een landelijke regio als Oost-België en de relaties tussen Luxemburg, Duitsland en België brachten hem dichter bij diezelfde regio.

Bron

Christoph Brüll, « Charles-Ferdinand Nothomb et les Belges germanophones: contribution à l’histoire des relations entre P.S.C. et C.S.P. », in Philippe Annaert, Catherine Lanneau, Vincent Dujardin (dir.), Charles-Ferdinand Nothomb. Une homme d’État, une époque. Actes du colloque tenu à Saint-Hubert le 10 juin 2016, Bruxelles, Archives Générales du Royaume, 2016, p. 87-98.